Column Luuk van der Meer: ‘Het ruw verscheurde plaatje’
Toeterende auto’s, schreeuwende wielrenners, chaos alom. Het leek allemaal zo gewoon, het pastte allemaal zo goed in het plaatje van de Giro d’Italia. Plots was daar een beeld dat alles veranderde, een beeld dat het plaatje ruw verscheurde, een beeld dat nog lang op mijn netvlies gebrand zal zijn. Op de grond lag een renner, met een hevig verminkt en bloedend aangezicht. De renner was Wouter Weylandt, 26 jaar jong. Hij zou nooit meer opstaan.

foto: Sirotti
De stilte die volgde was ijzig. Toch was er geen traan, niet één traan. Dat was niet omdat het me allemaal niets kon schelen, niet omdat ik zo ontzettend rationeel ben. Het was omdat het allemaal zo moeilijk te beseffen was, voor mij, die nog nooit een sterfgeval van zo dichtbij heeft meegemaakt. Dat de renner die daar op de grond lag aan het sterven was, dat hij nooit meer op de fiets zou stappen, het was té onwerkelijk, té ongrijpbaar.
Het nieuws dat het een schedelbreuk was die Weylandt fataal werd, maakte het allemaal nog vreemder. Het bracht het voorval ineens zo angstvallig dichtbij. Mijn gedachten gingen terug naar het najaar van 2008, toen ik zelf roerloos op het asfalt lag, zonder helm, net geschept door een auto, bloed gutsend uit mijn oor en een barst in mijn schedel. Ruim een maand later stond ik alweer aan de start van een mountainbikewedstrijd. Nu pas drong het echt tot mij door hoe enorm veel geluk ik heb gehad. Koude rillingen door mijn lijf kon ik niet onderdrukken.
Opgeslokt
Ook gisteren stond ik aan de start van een wedstrijd, op de racefiets dit maal. In het begin voelde het raar aan, beelden van de stervende Weylandt suisde continu als een spook door mijn hoofd. Maar naarmate de eindstreep dichterbij kwam, vervaagde ze. Langzaam kwam ik in de ban van de wedstrijd en ging ik weer als een gek de bochten door. Zo zal het ook gaan in het profwielrennen. Wij, wielervolgers, zullen weer opgeslokt worden door de schitterende sport die wielrennen heet.
We zullen weer juichen als het peloton van 200 renners met een rotgang over de Passage de Gois dendert, we zullen weer met ontzag kijken naar renners die in ‘multo tecnico’ afdalingen met onvoorstelbare snelheden door de bochten vliegen, we zullen weer reikhalzend uitkijken naar een nieuwe editie van de Monte Paschi-Strade Bianche, we zullen weer in onze handen klappen als de Giro zijn parcours bekend maakt, we zullen weer uit ons dak gaan als de smalle straatjes van één of andere historische stad het décor zijn van een spetterende massasprint. De dood van Wouter Weylandt zal wegzakken tot een vage herinnering, een inktzwarte vlek ergens in de diepste gronden van onze hersenen.
Remmen
En toch, als ik weer op de fiets ziet en het wegdek naar beneden begint te lopen, de wind om mijn oren begint te gieren en de snelheid begint op te lopen, dan zal ik even, heel even, denken aan het tragische lot van Wouter Weylandt, aan het kind dat zijn vader nooit kende, aan de nutteloosheid van deze snelheidsdrift, om vervolgens zachtjes, heel zachtjes, in de remmen te knijpen.